-
1 budget
n. begroting, budget--------v. begroten; budget peilenbudget1[ budzjit] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:on a budget • zuinig————————budget2♦voorbeelden:————————budget31 budgetteren ⇒ een/de begroting opstellen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in een begroting opnemen ⇒ reserveren, ramen -
2 budget for
budget for
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский